Gewasbescherming en omwonenden: wie of wat bepaalt?
Verslag door Doriet Willemen
Communicatie. Maar hoe dan?
Bijna 200 deelnemers, afkomstig uit allerlei geledingen van de maatschappij, waren op 21 mei naar het Congrescentrum Hof van Wageningen gekomen om het KNPV-debat ‘Gewasbescherming en omwonenden’ bij te wonen. De discussie, met strakke hand geleid door Felix Rottenberg, leverde een duidelijk beeld op van de verschillende standpunten. De conclusie aan het einde van de middag luidde dat communicatie onmisbaar is om de verschillende belangengroepen nader tot elkaar te brengen. Maar goed communiceren is nog niet zo eenvoudig …
“Eigenlijk gaat het vaak al mis op het vlak van feitelijke informatie,” stelt psycholoog Fred Woudenberg in de inleidende keynote. Als voorzitter van de Commissie Gewasbescherming en omwonenden was hij betrokken bij het recente rapport van de Gezondheidsraad over dit onderwerp. In een korte presentatie legt hij uit wat risico’s nu eigenlijk zijn en hoe mensen er mee omgaan. “Mensen zijn geneigd om informatie die ze krijgen aan te passen aan de opvatting die ze al hebben in plaats van hun opvatting aan te passen op basis van de informatie.” Bovendien hangt de risicoanalyse ook samen met andere factoren. Zo zal een agrariër het risico van gewasbeschermingsmiddelen lager inschatten dan een burger omdat hij er direct voordeel bij heeft.
Fred Woudenberg tijdens zijn betoog.
Onbekend en onbeschermd
Bijkomend probleem in de discussie over het risico van gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden is dat er geen recente gegevens zijn over de Nederlandse situatie. “Er is simpelweg nog nooit onderzocht wat de gevaren voor omwonenden zijn”, zegt Rodina Fournell van de Stichting Bollenboos. Ze maakt zich ernstig zorgen over de gezondheid van bewoners in de omgeving van de lelieteelt in Drenthe. “Als omwonenden hebben wij nergens invloed op. We zien alleen dat er veel en vaak gespoten wordt in onze leefomgeving.”
Jo Ottenheim, secretaris van Nefyto, de branche-organisatie voor de gewasbeschermingsindustrie in Nederland, is van mening dat het ontbreken van onderzoek naar het effect op omwonenden en passanten bij toelatingsprocedures niet automatisch betekent dat een omwonende ook onbeschermd is. “Om te beginnen zijn moderne gewasbeschermingsmiddelen veel selectiever dan vroeger en zijn er allerlei innovaties op het gebied van spuittechnieken. Bovendien loopt degene die de middelen toepast nog altijd het meeste risico. Als het voor de boer of tuinder veilig is, dan is het voor een omwonende zeker veilig.” Fournell werpt tegen dat de boer beschermende kleding draagt, dat de velden rondom haar huis door verschillende boeren bespoten worden en dat die na afloop weer vertrekken terwijl zij en haar gezin in de dampen achterblijven. Ottenheim antwoordt dat uit onderzoek blijkt dat ramen echt niet dicht hoeven en de was en de hond buiten kunnen blijven. Maar, zo vermoedt hij, omdat deze informatie van de producenten komt, zal het wel met wantrouwen ontvangen worden. Bij Fournell is het vertrouwen in de verschillende instanties en organisaties inderdaad ver te zoeken: “De agrosector is veel te laconiek. Ze heeft niet in de gaten hoeveel zorgen er bij omwonenden zijn en overschat de acceptatie van bestrijdingsmiddelen door de maatschappij schromelijk. We zitten niet te wachten op nog meer uitleg en informatie, we willen dat we serieus genomen worden en dat er dingen veranderen!”
Goede buren praten
Joris Baecke, akkerbouwer en portefeuillehouder Plantgezondheid bij LTO, is er van overtuigd dat de agrarische sector al flinke stappen ondernomen heeft in de goede richting. Samen met Nefyto heeft LTO het project Een goede buur is beter opgezet en hij kan zich dan ook absoluut niet vinden in de opmerking van Fournell over ‘holle frasen vanuit de landbouwsector’. Er worden zijns inziens al de nodige initiatieven genomen. Ook in de dagelijkse praktijk van zijn eigen bedrijf probeert hij dit te doen. “Zorg dat je praat met je buren!” is zijn advies aan collega’s. “Dus niet wachten tot er problemen zijn en dan uitleggen wat je allemaal doet, maar wees het voor. Kom van die trekker af, loop een rondje om je perceel en zoek het contact met omwonenden zelf op.”
Fournell werpt tegen dat zij ook andere, minder coöperatieve ervaringen heeft met boeren. Eén en ander is mede door de Stichting Bollenboos via het meldpunt Gifklikker verzameld in een zwartboek. Baecke ziet dit als polariseren en het wegzetten van agrariërs in een hoek. Het helpt volgens hem in ieder geval niet bij het vinden van een oplossing. Hoewel niet iedere agrarisch ondernemer even vlot in de omgang is, ziet Baecke duidelijk dat de sector aan het veranderen is: “Op vergaderingen en bijeenkomsten merk ik dat het onderwerp communicatie serieus genomen wordt.”
Stop met overtuigen
Veilig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen staat of valt met een goede toepassing en het naleven van de regels door alle gebruikers, stelt Ottenheim. Volgens Baecke is zorgvuldig gebruik niet meer dan logisch en als er toch ondernemers zijn die slordig omgaan met de middelen dan moeten die aangepakt worden. Fournell draagt verschillende voorbeelden aan waarbij de sector duidelijk tekort schiet en waarbij ook de controle van instanties faalt. Volgens Woudenberg is dit precies het pijnpunt waar het om draait in deze discussie. “Mensen accepteren niet dat er met zeer schadelijke middelen als DDT gespoten wordt, zoals in oude filmpjes nog te zien is. En dat komt niet alleen omdat er meer kennis is gekomen over de risico’s, maar ook omdat mensen zelf willen bepalen waar ze zich aan blootstellen. In sommige gevallen hebben mensen niet die keus en dan moeten ze kunnen vertrouwen op een instantie die hun veiligheid garandeert. Maar die garantie is nooit 100%. Het advies van Woudenberg aan de gewasbeschermingsindustrie is dan ook: “Stop met proberen te overtuigen. Het gaat je toch niet lukken. Integendeel, het werkt averechts.”
Sprekers bij het debat, vlnr. Michiel van Geelen (Greenpeace), Joris Baecke (LTO), Jo Ottenheim (Nefyto), gespreksleider Felix Rottenberg, keynote-spreker Fred Woudenberg (GGD Amsterdam), en Rodina Fournell (stichting Bollenboos). Foto: Fred Meijer.
Groene alternatieven
Als overtuigen niet werkt, wat dan wel? Woudenberg stelt dat de sector veranderingen moet doorvoeren: “Je zult echt iets moeten doen.” Maar wat dan? Volgens Michiel van Geelen, campagneleider voedsel en landbouw bij Greenpeace, is het duidelijk: “Schaf het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen af. Mensen willen het nu eenmaal niet en er zijn genoeg alternatieven beschikbaar. De Nederlandse landbouw kan op korte of middellange termijn zonder chemische bestrijding.” Baecke geeft aan dat de sector open staat voor alternatieven en Ottenheim verklaart dat er de laatste jaren al flink geïnvesteerd is op dit gebied en dat er hard wordt gewerkt aan groene gewasbescherming. Vervolgens ontstaat een discussie over welke middelen en methoden tot de groene gewasbeschermers behoren. Volgens Van Geelen zijn dat in de eerste plaats biologische bestrijders. Ottenheim is van mening dat selectieve chemische middelen ook een stap in de goede richting zijn. En waar vallen bodemverbeteraars en plantversterkers eigenlijk onder?
Innovaties en regels
Vanuit de zaal mengen zich nu ook steeds meer mensen in het debat. Fytopatholoog Nyckle Fokkema (inzet) is van mening dat GGO’s ook tot de milieuvriendelijke alternatieven kunnen behoren. Verder geeft hij aan dat er al heel veel onderzoek naar biologische bestrijders is gedaan, vaak ook met mooie resultaten, maar dat het meestal strandt op regels bij de toelatingsprocedures. Hij staat niet alleen in deze mening. Aleid Dik, fytopatholoog en adviseur, vindt dat onderzoekers goed moeten kijken naar wat er gebeurt met hun resultaten. Het is belangrijk dat er structureel aandacht komt voor het inpassen van onderzoeksresultaten. Annemarie Breukers (LEI) geeft aan dat toepassing van innovaties alleen mogelijk is door de regelgeving aan te passen. Rogier Doornbos van Ecostyle stelt dan ook dat producenten en bedrijfsleven in de eerste plaats duidelijkheid nodig hebben vanuit de EU en Den Haag voordat ze aan de slag kunnen met de vergroening van gewasbeschermingsmiddelen. “Beheersing van insecten gebeurt al voor het grootste deel biologisch”, brengt freelance plantenziektekundige Ernst Neering in. Volgens hem bestaat er bij de gemiddelde burger een algemeen schrikbeeld over gewasbeschermingsmiddelen en is er weinig onderscheidend vermogen op dit gebied. Wie moet nu bepalen welke methoden en middelen geschikt zijn?
Wat nu?
Volgens debatleider Rottenberg is de discussie over afschaffing van gewasbeschermingsmiddelen niet los te zien van het debat over de omgang met omwonenden. En hoewel er veel alternatieven mogelijk zijn, bieden ze op korte termijn geen oplossing voor het probleem van de omwonenden. Fournell ziet, ondanks alle uitleg en initiatieven vanuit de sector, toch het meeste heil in afstandsnormen. “Verbied het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen vlakbij tuinen en speelplaatsen.” Peter Leendertse (CLM, inzet) kan zich hier goed in vinden. Regelmatig krijgt hij foto’s onder ogen van spelende kinderen in tuinen met vlak achter de heg een spuitmachine. “Het zou goed zijn om dit soort situaties zoveel mogelijk te voorkomen.” Woudenberg is van mening dat de sector op korte termijn samen met omwonenden moet nadenken over vrijwillige maatregelen om bezorgdheid weg te nemen. André Hoogendijk, adjunct-directeur van KAVB, de branche-organisatie voor de bloembollensector, heeft ervaren dat concrete, lokale oplossingen, zoals vooraf een sms’je naar de buren sturen, mogelijk zijn. Van Geelen blijft van mening dat groene gewasbescherming en dan met name biologische bestrijding de toekomst is. Ottenheim stelt dat het niet uitmaakt of het nu om bescherming, versterking of bestrijding gaat, uiteindelijk telt het risico van de stoffen. Baecke is er van overtuigd dat heel veel telers goede intenties hebben en in gesprek willen over oplossingen.
Luisteren naar elkaar
En dan is het tijd geworden om de drukst bezochte KNPV-bijeenkomst van de laatste tien jaar af te ronden. Aan het einde van het debat concludeert Rottenberg: “Ga in gesprek! Niet vanuit je eigen strategisch oogpunt, maar praat met elkaar over de inhoud.” Om met de woorden van KNPV-voorzitter Piet Boonekamp te spreken: “Gewasbescherming is nodig en gaat ons allemaal aan.” Het sleutelwoord, en misschien ook wel het meest gebruikte woord deze middag, was communicatie. Is het een toverwoord of een overgewaardeerde term? En kun je het gevoel krijgen compleet ‘weggecommuniceerd’ te worden? Duidelijk is dat goede communicatie behoorlijk lastig kan zijn. Maar we weten nu: niet overtuigen, maar vooral goed naar elkaar luisteren.
Links